Nawoord
Mehdi Zana is een belangrijke figuur van de  Koerdische geschiedenis van de laatste dertig jaar in Turkije. Zijn  levenstraject illustreert overduidelijk hoe hardnekkig de strijd is voor  de erkenning van het bestaansrecht van de Koerden, hun hoop in de  emancipatie en de democratie, verpletterd door de opeenvolgende  militaire staatsgrepen.
Zijn niet alledaagse belevenissen tonen  dat het heel moeilijk is Koerd te zijn in dit land en op te komen, zelfs  op een vreedzame manier, voor de rechten van een autochtone bevolking  die goed is voor één vierde van het totale inwonersaantal van Turkije.  Na de eerste Wereldoorlog wordt het Koerdische volk opgedeeld tussen  Iran, Irak, Syrië en Turkije. In Turkije wordt het bestaan zelf van het  Koerdisch volk ontkend in naam van een nationalistisch dogma, dominant  en onverdraagzaam. Dit dogma dateert uit de jaren '20 en is nog steeds  in voege. Deze ontkenning van het Koerdische volk staat geboekstaafd in  de opeenvolgende Turkse grondwetten. Wie hiertegen protesteert, wordt  aan de hand van een resem wetten gestraft, gaande van enkele jaren  gevangenis - die over het algemeen gepaard gaan met folteringen,  beroepsverbod, economische en administratieve plagerijen, tijdelijke of  definitieve ontheffing uit de burgerrechten t tot regelrechte fysische  eliminatie, al naargelang de conjunctuur.
De Turkse republiek  beschouwt zichzelf sinds haar ontstaan uit de puinhoop van het  Ottomaanse Rijk als één natie met één enkel volk, één enkele taal en één  enkele cultuur. Buiten enkele kleine religieuze minderheden, christenen  en Joden, kan geen enkele gemeenschap specifieke collectieve rechten  opeisen, ook al ontstond de republiek uit een koloniaal rijk met een  enorme ethnische en culturele verscheidenheid. Deze nationalistische  ideologie heet kemalisme (naar de stichter Mustafa Kemal, ook Atatrk  genaamd, "de vader van alle Turken"). Deze titel werd Mustafa Kemal  toegekend door een parlement, waarvan alle leden door hemzelf waren  gecoöpteerd, in het kader van een één-partij systeem. Om niet onder te  doen voor de Italiaanse Duce of de Duitse Fhrer liet hij zich ook  "eeuwige leider van de Turkse natie" noemen. Zijn standbeelden zijn  verplicht in alle Turkse steden en boerendorpen, zelfs in de Koerdische  provincies waar hij nochtans gehaat wordt. Elke gemeente, wat ook de  politieke oriënt tatie van het gemeentebestuur is, moet haar  belangrijkste straat, school of universiteit één van de titels van  Atattürk geven. Een speciale wet beschermt "het gedichtengoed van  Atattürk" en er staat een heel arsenaal van zware straffen op de  publicatie van elke tekst met kritiek op zijn leven en werk. In maart  1994 werd de parlementaire onschendbaarheid opgeheven van Hasan Mezarci,  een Turkse volksvertegenwoordiger van de Welvaartspartij omdat hij voor  de televisie had durven verklaren dat hij Atattürk niet als zijn vader  beschouwde, want deze "vader van alle Turken" was geboren in het Griekse  Saloniki, terwijl de voorvaderen van Mezarci afkomstig zijn uit  Centraal-Azië. Deze spot leverde hem een proces op voor het hof van de  Staatsveiligheid en de procureur eiste een gevangenisstraf van twintig  jaar.
Het kemalisme is uitgegroeid tot een echte staatsgodsdienst,  zorgvuldig in ere gehouden door een reeks instellingen (leger, scholen,  universiteiten, media, ...). Westerse, voornamelijk Franse  bewonderaars, stellen het kemalisme dikwijls voor als een Oosterse  versie van het jacobinisme, verblind als ze zijn door haar  "moderniserende en wereldlijke" aspecten.
Zoals elke oprichter van  een natie-staat, integreert Mustafa Kemal ideologische elementen van de  Franse revolutie, maar hij ontleent ook niet weinig aan het Italië van  Mussolini (meer bepaald de strafwet, met een aanzienlijke verzwaring van  straffen voor opiniedelicten) en ook, maar in mindere mate, aan  nazi-Duitsland. De vader van alle Turken voert een taalhervorming door  om "het Turks te zuiveren van vreemde eletmenten" . Hij vindt tevens een  pseudo-theorie uit - de zogenaamde Zonnetaal - die het bewijs moet  leveren dat het Turks de moeder is van alle belangrijke wereldtalen. Ook  de geschiedenis ontsnapt niet aan zijn revisionisme: in de scholen  wordt aan de hand van "Turkse migratieatlassen van de Oudheid"  onderwezen dat "de Turken aan de oorsprong liggen van alle grote  Westerse beschavingen" (Sumeriërs, Hittieten, Scythen), van Egypte,  Europa en Amerika, zonder Centraal-Azië te vergeten, "de wieg van het  Turkse ras" . Deze theorie wordt verheven tot officiële doctrine,  blijkbaar om terug vertrouwen te geven aan de Turken die vernederd  werden door Europa, en om hun minderwaardigheidscomplex te helpen  overwinnen tegenover de westerlingen. In dezelfde optiek verplicht de  eeuwige Turkse leider als "verlicht despoot" het dragen van Europese  klederen en het gebruik van Latijnse lettertekens.
De Turkse  nationalistische elites beschouwen deze theorie als het bindmiddel van  de nationale eenheid. Deze in vraag stellen is onvergeeflijk.
Dat  belet nochtans niet dat deze fictie van culturele homogeniteit en  linguïstische uniformiteit onophoudelijk wordt tegengesproken door  diegenen die er het slachtoffer van zijn: de talrijke niet-Turkse  bevolkingsgroepen die in. Turkije leven (Lazen, Arabieren, Circazenen,  Azeiri's en Koerden. Deze laatsten vormen onmiskenbaar de belangrijkste  hinderpaal in de realisatie van het Turkse nationalistische project van  "culturele homogeniteit en linguïstische uniformiteit" omdat ze talrijk  zijn en een sterk identiteitsgevoel bezitten. Bovendien bestaan ook in  de buurlanden belangrijke Koerdische gemeenschappen. Ze spreken een  eigen taal, die evenveel met het Turks gemeen heeft als het Nederlands  met het Hongaars. Ze beleven een eigen cultuur en hebben een beschaving  die heel rijk en oud is. Ze vinden niet dat de Turkse cultuur superieur  is aan hun cultuur en de overgrote meerderheid heeft geen enkele zin om  haar identiteit op te geven en zich te laten "verturksen". Alle pogingen  tot assimilatie zijn tot nog toe een grote mislukking gebleken, ondanks  de massale druk en de grote middelen die werden ingezet.
Maar de  kemalisten werden voorafgegaan door hun pantouraanse voorgangers. Het  Pantouraans is een nationalistische ideologie die "alle Turkssprekende  volkeren" vanAzië,Anatolië en de Balkan poogt samen te brengen onder  éénzelfde politieke autoriteit. Het pantourisme dankt zijn naam aan  Touran, een mythische geografische term. Volgens de Perzische  kroniekschrijvers is Touran een land ten oosten van Iran en een bakermat  van "nomadische, wilde volkeren die de beschaving vijandig gezind zijn"  . Deze ideologie werd overgenomen door de Jonge "unionistische" Turken  die in 1908 de macht grepen en het Ottomaanse Rijk in de richting duwden  van de realisatie van dit project, dat een kopie is van het  pangermanisme of het panslavisme. De leiders van deze politiek  gestructureerde beweging, het Comité van Vereniging en Vooruitgang,  waren verantwoordelijk voor de genocide op de Armeniërs in 1915 en  hadden een wet goedgekeurd van een tiental artikels, ondertekend door  sultan Mehmet Réchad V. Deze wet zette het licht op groen "voor de  heilige oorlog" en voor massale deportaties van de Koerden naarAnatolië.  Daar moesten ze verspreid worden over. Turkse dorpen, waarbij ze niet  meer dan 5% van de plaatselijke bevolking mochten uitmaken, teneinde hun  assimilatie te vergemakkelijken. Door de afloop van de eerste  wereldoorlog wordt dit plan slechts gedeeltelijk ten uitvoer gebracht:  "slechts" zevenhonderdduizend Koerden worden gedeporteerd. Nochtans  vinden we verschillende essentiële bestanddelen van dit plan  (verspreiding en deportatie van de Koerden) nog terug in een Turkse wet  van 1932.
De nederlaag van het Ottomaanse Rijk, dat het kamp van  Duitsland gekozen had, bezegelt het lot van het pantouranisme, ook al  onderneemt Enver Pacha later nog vergeefse pogingen in Centraal-Azië,  waar hij de dood vindt. Talat Pacha wordt in Berlijn vermoord door een  Armeniër die zijn volk wilde wreken.
De taalverwantschap van de  Turkssprekende volkeren is vergelijkbaar met die van de Romaanse talen.  Ze spreken een taal met een gemeenschappelijke historische achtergrond,  maar sterk gedifferentieerd. De Turkssprekende volkeren leven onder  politieke systemen, die sterk van elkaar verschillen. Sommigen werden  opgenomen in de voormalige Sovjet-Unie. Mustafa Kemal in Turkije is  realistisch genoeg om af te zien van het pantouranisme, maar probeert  deze theorie in een beperkte versie te verwezenlijken binnen de grenzen  van de nieuwe Turkse staat.
In 1908 komen de jonge Turken,  georganiseerd in het Comité voor Vereniging en Vooruitgang dus aan de  macht en realiseren zich dat Koerden en Armeniërs een obstakel vormen  voor de verwezenlijking van hun Groot Rijk van de Balkan tot  Centraal-Azië. Deze twee volkeren onderbreken namelijk de territoriale  continuïteit van de "Turkssprekende" wereld, die zich uitstrekt van  Anatolië tot Azië. Ze beslissen dan maar om deze ongewenste volkeren te  elimineren of te verspreiden via massale deportaties.
In de loop  van de Grote Oorlog worden in het kader van deze politiek anderhalf  miljoen Armeniërs en ongeveer zevenhonderdduizend Koerden gedeporteerd  en in groten getale afgemaakt. Dat verhindert vele traditionele  Koerdische leiders nochtans niet om vanaf 1919 een verbond aan te gaan  met Mustafa Kemal, die het profiel aanneemt van een nieuwe man met de  belofte op de ruïnes van het Ottomaanse Rijk een "Moslimstaat op te  richten van Koerden en Turken" . Om deze belofte geloofwaardig te maken  laat Kemal vijfenzeventig Koerdische personaliteiten als  "vertegenwoordigers van Koerdistan" zetelen in de Grote Nationale  Vergadering van Ankara. Hij legt op 10 februari 1922 een wetsontwerp  voor, bestaande uit negentien artikels, en waarin sprake is van een  "Provincie Koerdistan en haar parlement".
Met dit maneuver wil hij  de Koerden ervan overtuigen dat ze al hun rechten zouden verwezenlijkt  zien als ze een verbond sluiten met de Turken en dat het daarom niet  nodig is om de voorstanders van het Verdrag van Sèvres te ondersteunen.
Op 10 augustus 1920 ondertekenden de Geallieerden en het Ottomaanse Rijk namelijk het Verdrag 
van  Sèvres. Artikel 62t64 van hoofdstuk III voorziet in de oprichting van  een autonoom Koerdistan "in de regio's waar het Koerdische element  domineert". Dit autonome Koerdistan kan volledig onafhankelijk worden  als de meerderheid van de bevolking dat wenst en als zij dat te kennen  geeft aan de Raad van de Landenbond en "als de Raad vervolgens oordeelt  dat deze bevolking in staat is om onafhankelijk te worden" . Turkije  verbindt zich ertoe om geen aanspraak meer te maken op deze regio's en  de grootste geallieerde mogendheden verklaren dat ze geen bezwaar zouden  maken tegen de vrijwillige aanhechting van Koerden die in het gedeelte  van Koerdistan wonen - met inbegrip van het dorp Mossoul (in die tijd  bezet door de Britten en later. Iraaks Koerdistan). Dit verdrag is de  eerste internationale bekrachtiging van het recht van de Koerden op een  onafhankelijke staat. Het verdrag blijft nochtans dode letter vanwege de  Turkse onwil, de onbekwaamheid van de Koerdische elites om deze  historische kans te grijpen, en nieuwe maneuvers tussen de geallieerde  grootmachten.
Op 24 juli 1923 ondertekenen de geallieerden in  Lausanne een Verdrag met het Turkije van Mustafa Kemal. Dit verdrag doet  het vorige teniet want het bezegelt de opdeling van Koerdistan en  betekent een internationale erkenning van de nieuwe Turkse staat. Een  aantal artikels in het nieuwe verdrag (artikel 37-44 van hoofdstuk III)  waarborgen weliswaar "een beschertming van de minderheden", maar het  gaat over "minderheden die niet moslim zijn". De Turkse regering kan  bekomen dat de Koerden in dit verdrag geen enkel speciaal statuut  krijgen met als argument dat "de Koerden Turkije besturen op gelijke  voet met de Turken" .
Mustafa Kemal maneuvreert dus om de steun te  verkrijgen van de Koerden. Die steun heeft hij broodnodig om zijn land  te bevrijden van de buitenlandse bezetters. Turkije wordt intderdaad  onafhankelijk, na enkele gevechten met Griekse troetpen, die minder dan  tienduizend doden eisen. Het krijgt in 1923 eveneens internationale  erkenning via het Verdrag van Lausanne.
Maar de Turkse leiders  herzien snel hun houding ten aanzien van de Koerden. Deze beklagen zich  erover dat ze enkel dienden als kanonnenvoer zoals de gewoonte was in  het Ottomaanse Rijk. Een decreet van 3 maart 1924 ontbindt de Grote  Vergadering met haar "vertegenwoordigers uit Koerdistan", die meenden  dat ze hun "Turkse broeders in nood moesten helpen" . Allen worden  zonder uitzondering door de beruchte "rechtbanken van de  onafhankelijkheid" naar de galg gestuurd. Tegelijk wordt de Grondwet  afgeschaft en vervangen door een nieuwe tekst die de grote lijnen  aangeeft van de Turkse republiek. Alle uitingen van de Koerdische  identiteit en meer bepaald de Koerdische taal, scholen, verenigingen en  publicaties worden verboden, de woorden "Koerd" en "Koerdistan" geweerd.  Turkije slaat resoluut de weg in van een natie-staat met uitsluiting  van anderen en is van plan haar rijke ethnische en culturele  verscheidenheid te doen verdwijnen in naam van de moderne tijden en van  het nationalisme. De Turkse minister van Justitie, Mahmut Esat Bozkurt,  vat de ideologie van de nieuwe Turkse staat als volgt samen: "Het land  waarin wij wonen heet Turkije en is het meest vrije land ter wereld. De  Turk is de enige heer, de enige meester van dit land. Degenen die niet  van zuivere Turkse oorsprong zijn, hebben slechts één enkel recht in dit  land: het recht om dienaars te zijn, het recht om slaven te zijn." (In  het Turkse dagblad Milliyet van 16 september 1930).
De Koerden  reageren op dit "verraad van Mustafa Kemal" met een woeste gewapende  revolte, die voor het Turkse regime weldra het voorwendsel vormt om ook  de Turkse liberale oppositie schaakmat te zetten. Deze oppositie kreeg  het etiket "kosmopoliet, antinationaal en reactionair" opgespeld. Het  regime brengt haar vroeger plan - de Koerden verspreiden en te dwingen  tot assimilatie - tot uitvoering. Na de verdwijning van de Armeniërs en  de uitdrijving van één miljoen tweehontderdduizend Grieken van Anatolië  naar Griekenland, zijn de Koerden aan de beurt. Ook zij zijn ongewenste  elementen in een Turkije waar enkel "het zuivere Turkse ras" welkom is.
Tussen  1925 en 1938 verliest Turks Koerdistan in een helse cyclus van  repressie-revoltetrepressie één derde van haar bevolking - wat  overeenkomt met anderhalf miljoen Koerden. Ze worden weggerukt van hun  gronden, gedeporteerd en gedeeltelijk afgeslacht. Op 5 mei 1932 wordt  een wet uitgevaardigd tot verspreiding en deportatie van de Koerden en  zo worden de grote lijnen van de "ontkoerding" van Koerdistan en de  eliminatie van de Koerden als een apart volk geofficialiseerd. Het  hoogtepunt van deze vernietigingspolitiek wordt bereikt in de loop van  de jaren 1937-1938, als tienduizenden boeren van de provincie Dersim  omkomen door de bombardementen van de Turkse luchtmacht of levend  verbranden in hun dorpen of simpelweg afgemaakt worden om een voorbeeld  te stellen. Maar de tweede wereldoorlog breekt uit in 1940 en dat  verplicht de Turken hun operaties in Koerdistan te staken.
Het  meedogenloze geweld, de slachtpartijen die als doel hebben de  bevolkingen, die moeten onderworpen worden, te terroriseren maken deel  uit van de lange Turks-Mongoolse staatstraditie. Mannen zoals Attila,  Gengis Khan en Tamerlan worden verafschuwd in het Westen, maar als  nationale helden verafgood in het Turkije van vandaag. Hetzelfde geldt  voor de Turkse sultan Selim de Wrede die in 1515, op de vooravond van  zijn campagne in Perzië, veertigduizend onschuldige sjiietische burgers  aan de lans rijgt enkel "om de vijand te doen nadenken". Enver, Talat en  Djemal, het triumviraat dat het Ottomaanse Rijk van Vereniging en  Vooruitgang bestuurde en onder andere verantwoordelijk is voor de  genocide op het Armeense volk, verkeert in hetzelfde geval. Het gebruik  van terreur als regeermethode wordt niet beschouwd als een  onregelmatigheid in een cultuur waar men maar blijft denken dat "een pak  slaag recht uit het paradijs komt", dat "het paard toebehoort aan wie  het bestijgt, het zwaard aan wie het hanteert", waar men vanaf de prille  kinderjaren de cultus inprent van de kracht en de trouw aan het leger.  Het leger is de instelling bij uitstek die op alle niveaus angst  inboezemt: van de onderste lagen van de bevolking tot de hoogste  regionen van de burgerlijke politici. De numerieke sterkte van dit leger  - achthonderdduizend manschappen, bijgestaan door nog eens  tweehonderdduizend politiemannen - staat niet in verhouding tot de  bevolking van Turkije.
Het nieuwe Turkse leger komt tot stand  tijdens de militaire operaties van de jaren 1920-1930 tegen de Koerden,  meer nog dan in de korte onafhankelijkheidsoorlog tegen de Grieken. Deze  operaties hebben zeker niet tot gevolg dat het Koerdische probleem  wordt uitgeroeid of "voor eens en voor altijd" geregeld. Maar, zoals met  de Armeense kwestie, wordt toch de leiding onthoofd en de Koerdische  bevolking krijgt een oplawaai te verduren zodat minstens één generatie  nodig is vooraleer de Koerden terug hun hoofd durven opsteken en  geleidelijk aan terug hun rechten durven opeisen.
Dit proces van  ontwaken krijgt een enorme duw in de rug door de Iraakse revolutie van  1958. Deze revolutie proclameert "de gelijkheid en de broederlijkheid  tussen de Arabische en de Koerdische natie, die op een vrije manier  verenigd zijn in de Republiek van Irak". Radio Bagdad en Radio Erevan  beginnen uitzendingen te verzorgen in het Koerdisch. Dit beroert  aanvankelijk slechts een kleine kring intellectuelen, georganiseerd rond  de schrijver. MusaAnter. Een vijftigtal onder hen wordt vanaf 1959, dus  heel duidelijk voor de militaire staatsgreep van mei 1960, gearresteerd  en opgesloten in een militaire gevangenis wegens "separatistische  opstokerij". Deze opstokerij bestaat meestal slechts uit het bezit van  een tekst of een opname van muziek in het Koerdisch en soms zelfs  slechts uit een simpel privé-gesprek in het Koerdisch aan de  universiteit.
Ondertussen gooit het Turkse militaire regime van  generaal Gürsel de burgerregering van Adnan Menderès omver wegens  "inschikkelijkheid jegens de separatisten" en lanceert in de Koerdische  provincies zijn fameuze campagne "Burger, spreek Turks!" Tot in de  kleinste Koerdische dorpen laat hij standbeelden en borstbeelden  oprichten van Atattürk. De twee geliefkoosde opschriften zijn: "Een Turk  is heel de wereld waard!" en "Wat is het een geluk Turk te zijn!". Deze  geloofsbetuigingen in het Turkse nationalisme worden ook in reuzengrote  letters op de bergwanden van Koerdistan gekalkt en generaal Gürsel komt  in Diyarbakir verklaren: "Spuw in het gezicht van degene die zich Koerd  noemt."
Enige tijd na de militaire staatsgreep, na de nieuwe  grondwet en na de installering van een burgerregering worden Koerdische  gevangenen in vrijheid gesteld. Het was nog maar zelden voorgekomen in  de geschiedenis van de Turkse republiek dat Koerden die vervolgd werden,  levend uit de gevangenis geraakten. Opkomen voor de rechten van de  Koerden wordt dus mogelijk voor de prijs van enkele maanden of enkele  jaren opsluiting. Deze kleine bres in de muur van de angst vormt de  aanleiding voor de ontwikkeling van een legale socialistische beweging,  die zal opkomen voor sociale rechtvaardigheid, vrijheid van  meningsuiting, persvrijheid en voor politiek en cultureel pluralisme. De  kleine bres in de muur haalt Koerdistan - dat tot in 1965 verboden  terrein is voor buitenlandse bezoekers - tevens uit een lange nacht van  stilte. De beweging, die vertrokken is vanuit een kleine kring  intellectuelen, breidt zich gestadig uit naar de stedelijke  kleinburgerij en naar de verstedelijkte boeren.
De Koerdische  strijd voor autonomie in Irak onder leiding van generaal Barzani krijgt  een brede weerklank in de media en betekent een hart onder de riem van  de Koerden in Turkije, die zolang vertrappeld en vernederd werden.
De  revival van de Koerdische politiek vertaalt zich op een diffuse en  voorzichtige wijze in de steun die ze geven aan de Partij van Nieuw  Turkije van Yusuf Azizoglu, volksvertegenwoordiger van Diyarbakir.  Azizoglu is voorstander om prioritair de Koerdische provincies in het  Oosten te ontwikkelen.
De revival uit zich tevens in een steun  voor de Turkse arbeitderspartij die weliswaar erkent dat de eisen van de  Koerden gewettigd zijn, maar die de verwezenlijking van die eisen  ondergeschikt maakt aan de sociale emancipatie van heel Turkije, na het  aan de macht komen van de linkerzijde. Sommige Koerdische intellectuelen  wilden buiten het beperkende wettelijke kader treden en hadden voordien  reeds de Democratische Partij van Koerdistan van Turkije opgericht  (PDK-T} naar het model van de PDK van. Barzani.
Mehdi Zana  ondergaat de invloed van deze verschillende stromingen. Als jonge  kleermaker hunkert hij naar kennis en naar actie en komt zowel over de  vloer bij de intellectuelen van de ouvrièristische linkerzijde als bij  nationalistische kringen en volkse milieus. Mehdi Zana behoort tot  diegenen die ervoor kiezen op te komen voor de Koerdische verzuchtingen  binnen de rangen van de wettelijke linkerzijde, met een voorkeur voor  het vreedzame democratische gevecht. Hij wil dat gevecht propageren  onder de bevolking door zelf het voorbeeld te geven, met alle gevolgen  vandien voor zijn eigen persoon. Hij is een van de belangrijkste  animatoren van de "meetings in het Oosten", voor het eerst georganiseerd  in 1968 in Silvan. Dit zijn talrijk bijgewoonde en vreedzame meetings  in het openbaar en als dusdanig de uitdrukking van de culturele,  sociale, economische en politieke eisen van de Koerdische bevolking. De  generatie jongeren overwint de angst voor de staat van de oudere  generatie en engageert zich met passie in deze nieuwe actievormen.
Het  snelle succes en vooral een mogelijk snelle ontwikkeling van dit volkse  fenomeen zet het Turkse regime ertoe aan om inzake veiligheid en op  politiek vlak in het tegenoffensief te gaan.
Op vlak van  veiligheid worden steden, die ervan verdacht worden "haarden van  agitatie te zijn" - om te beginnen Silvan en Batman - één voor één 's  morgens vroeg omsingeld door een indrukwekkende militaire troepenmacht.  De inwoners worden samengebracht op de dorps- en stadspleinen,  collectief afgetuigd en vernederd en hun huizen worden grondig  doorzocht. Dit alles om aan te tonen dat het leger nog steeds aanwezig  is, dat men zich koest moet houden, kortom om de bevolking te  intimideren en te terroriseren, met als doel de luider klinkende  Koerdische verzuchtingen in de kiem te smoren.
Op politiek vlak is  het antwoord van het Turkse regime veelzijdiger. De Turkse autoriteiten  hadden al vastgesteld dat de officiële nationalistische ideologie niet  echt aansloeg bij de Koerden en daarop stimuleren ze de opkomst van  religieuze broederschappen en moslimnetwerken op kosten van de staat,  als tegengif voor het Koerdische nationalisme. Tegelijkertijd steunen ze  in de steden met een gemengde Koerdisch-Turkse of  soennitisch-sjiietische bevolking, de Nationalistische Actiepartij van  de extreem-rechtse kolonel Alpaslan Türkes, zodat de staat beschikt over  plaatselijke Turkse antennes in geval van nood. Tenslotte moedigt de  politieke politie MIT allerlei groepuscules aan, die de heropname  prediken van de gewapende strijd teneinde de linkerzijde te verdelen en  te neutraliseren. Hun eerste acties dienden natuurlijk als voorwendsel  voor een nieuwe interventie van het leger op 12 maart 1971.
Volgens  het klassieke en goed gerodeerde scenario van staatsgrepen "om het land  te redden van de chaos en het sepatratistische gevaar te bezweren"  wordt de grondwet geamendeerd in een meer repressieve zin, partijen en  vakbonden worden opgeheven, leiders en militanten van linkse  organisaties gearresteerd, een hele reeks publicaties en boeken  verboden, vernietigd of verbrand. Zo ook wordt in juni 1971 de  Arbeitderspartij van Turkije ontbonden omdat ze in een resolutie van  haar vierde congres "het bestaan van een Koerdisch volk in het oosten  van het land" erkent. Tevens worden haar voornaamste Turkse leiders,  waaronder mevrouw Behice Boran, veroordeeld tot twaalf jaar  gevangenisstraf wegens "separatisme". Tijdens deze staatsgreep worden  ongeveer tweeduizendzeshonderd Koerden gearresteerd en achter de tralies  gegooid. Afgezien van enkele uitzonderingen worden ze niet gefolterd.  Ondanks veroordelingen tot zware gevangenisstraffen komen ze vrij in  juli 1974, dankzij een algemene amnestietmaatregel van de nieuwe  centrum-linkse regering van Bülent Ecevit. Hij wil aan de vooravond van  de inval in Cyprus een open en democratisch beeld geven van zijn land,  zogenaamd in schril contrast tot het kolonelsregime in Griekenland. Om  de Koerdische beweging tijdelijk te onthoofden, steeg het aantal  gevangengenomen Koerden van enkele tientallen activisten tot  tweeduizendzeshonderd. Bij de volgende staatsgreep, in 1980, zullen de  Turkse autoriteiten honderdduizenden Koerden achter de tralies moeten  gooien of moeten oppakken om zogezegd hetzelfde resultaat te bekomen.  Deze aanpak blijft onvolledig en voorlopig, want bij hun vrijlating  hervatten de meeste Koerdische militanten, in plaats van "braaf te  worden", de strijd voor de rechten van hun volk.
Dat is ook wat  Mehdi Zana deed na 1974, na drie jaren gevangenis. Hij neemt  onmiddellijk deel aan de heroprichting van de arbeiderspartij en wordt  lid van het Centraal Comité. Terwijl hij opnieuw zijn beroep van  kleermaker uitoefent, ondersteunt hij de kring van linkse Koerdische  intellectuelen, gegroepeerd rond de tijdschriften Özgürlük Yolu (de Weg  van de Vrijheid) en Roja Welat (De dag van het land). Later, in december  1.977, stelt hij zich zonder één frank spaargeld en zonder  partijapparaat, weliswaar gesteund door vrienden vol goede wil, maar  eveneens in geldnood, kandidaat als onafhankelijke voor de  gemeenteraadsverkiezingen in Diyarbakir, de politiek-culturele hoofdstad  van Turks Koerdistan. Hij voert zijn campagne in het Koerdisch, spreekt  in de volkswijken en achterbuurten en presenteert zich als een linkse  Koerdische kandidaat, die tegelijk vecht voor de rechten van de Koerden  en voor sociale rechtvaardigheid. Hij haalt veruit de meeste stemmen.  Nochtans kwamen niet minder dan twaalf lijsten op bij deze verkiezingen.  Zo wordt voor de eerste maal in de geschiedenis van de Turkse republiek  een Koerd die openlijk uitkomt voor zijn identiteit, verkozen tot  burgemeester van een grote stad van tweehonderdvijfentwintigduizend  inwoners. En dit tegen alle maneuvers en intimidatiepogingen van politie  en leger in.
De Turkse regering is verrast door deze  verkiezingsuitslag en wil deze ervaring resoluut de grond inboren  vanwege besmettingsgevaar naar andere regio's. Maar Mehdi Zana wordt  gesteund door de linkse pers, enkele democratische functionarissen en  voornamelijk door de stadsbevolking. De nieuwe burgemeester slaagt erin  de aangedraaide bankschroef los te draaien en plooit zich dubbel om de  achtergestelde bevolking in de buitenwijken elementaire openbare  diensten te bezorgen (vuilnisophaling, riolering, elektriciteit enz.),  diensten waarover ze tot dan toe niet beschikten.
Rest het  onoplosbare probleem van het openbare vervoer. De regering weigert de  toelating te geven om autobussen, waaraan Diyarbakir zo'n behoefte  heeft, uit het buitenland aan te voeren. Ik breng de Franse  socialistische burgemeesters op de hoogte en ze stemmen ermee in om  Mehdi Zana, "een democratisch-socialistische burgemeester, zo zeldzaam  in een derde-wereldland" uit te nodigen naar Frankrijk en hem te helpen.  Kortom, de solidariteit werkt en op korte tijd organiseren steden zoals  Bayonne, Brest, Clermont-Ferrand, Grenoble, Montpellier, Nantes en  Rennes een konvooi van een dertigtal autobussen en nuttige voertuigen  naar de belegerde Koerdische hoofdstad. Deze actie verhoogt het moreel  van de Koerdische bevolking, terwijl de ontevreden Turkse autoriteiten  hierin tekenen zien van een "Westers complot" dat als doel heeft het  Koerdisch separatisme aan te wakkeren. (Gedurende heel zijn  gevangenisperiode en tijdens elke foltering vragen de Turkse beulen.  Mehdi Zana uit over "zijn buitenlandse connecties" en over "de Westerse  handlangers van het separatisme".)
Koerd en socialist, dat maakt  Mehdi Zana sowieso al schuldig, maar daarenboven zet hij de Turkse  autoriteiten voor schut, trekt een streep door hun rekeningen en richt  zich onmiddellijk tot de Westerse landen. In die jaren waar er nog geen  sprake is van "het terroristische gespuis", wordt hij vijand numero 1  van het argwanende Turkse nationalisme. Maar terwijl talrijke Koerdische  militanten vermoord worden of verdwijnen in mysterieuze  "auto-ongevallen", een gekend recept in de traditionele politiek van  eliminatie van de Koerdische elites, kan de burgemeester van Diyarbakir,  omringd door vele trouwe en toegewijde vrienden, zijn veiligheid  verzekeren en overleven. Ongetwijfeld biedt zijn bekendheid in binnen-  en buitenland ook bescherming, wat de haat bij de Turkse politiemannen  en militairen alleen maar aanscherpt. Zij dromen immers van het moment  waarop zij eindelijk de rekening kunnen vereffenen.
Dat moment  breekt aan bij de militaire staatsgreep van 12 september 1980, kort na  het begin van de Iraaks-Iraanse oorlog. De grens van zo'n vijfhonderd  kilometer tussen Iraaks en Iraans Koerdistan vormt een van de  belangrijkste slagvelden. Na de val van de Iraanse monarchie in februari  1979 en de opkomst van een machtige autonomistische beweging in Iran,  onder leiding van de gematigde Koerd Abdoul Rahman Ghassemlou, menen de  Turkse militaire leiders dat het land een periode van strubbelingen  tegemoet gaat, die een sterke staatsmacht onontbeerlijk maakt. Ze  beslissen de strategie die ze in 1978 in werking stelden, te  intensifiëren. Deze strategie bestond erin de spanning op te drijven via  de speciale oorlogseenheden en de contra-guerrilla van het militaire  optperbevel om zo het terrein voor te bereiden voor een nieuwe  interventie van het leger. Door de "handigheid" van deze diensten vallen  er door blind geweld zo'n twintig doden per dag, wat onzekerheid zaait  tot in het hart van de grote steden. In dit "geprefabriceerd" klimaat  verwelkomen een deel van de bevolking en vele Westerse hoofdsteden,  waaronder Washington, Bonn en Parijs, de staatsgreep met een grote  opluchting, althans in het begin. Vele commentatoren, niet altijd met  slechte bedoelingen, beschrijven de zaak als "een preventieve actie van  een leger dat verknocht blijft aan de pluralistische democratie en dat  zich zal terugtrekken zodra het orde op zaken gesteld heeft".
Alles  komt "in orde" ten koste van de meest omvangrijke razzia's uit de  geschiedenis van de Turkse republiek. De gezaghebbende krant Cumhuriyet,  de Turkse evenknie van Le Monde, maakt op 12 december 1989 een  verpletterende balans op en becijfert dat 650.000 personen opgepakt  werden en 210.000 berecht.
Amnesty International maakt op haar  beurt een studie over de processen voor de Turkse militaire rechtbanken  met als titel Unfair Trial for Political Prisonners in Turkey (EUR 44/  22/86) en concludeert dat "meer dan 48.000 politieke gevangenen die  berecht werden door militaire rechtbanken sinds de eerste uitvaardiging  van de krijgswet in december 1979, veroordeeld werden tot  gevangenisstraffen of tot de doodstraf na een onrechtvaardig proces".
Het  militaire regime houdt grote schoonmaak in de civiele maatschappij door  alle partijen, vakbonden en verenigingen te ontbinden. De grondwet  wordt afgeschaft, publieke vrijheden opgeheven, zelfs de traditionele  politieke leiders, met inbegrip van eerste minister Demirel worden  geïnterneerd. Ook de gemeenteraden worden ontbonden en de burgemeesters  vervangen door officieren. Een nieuwe grondwet, die beter aangepast is  om het voortbestaan van de militaire heersers te verzekeren, wordt in  1982 uitgevaardigd. In de inleiding worden staatsgrepen gerechtvaardigd  en worden "de principes en de hervormingen van Atattürk, onsterfelijke  roerganger en held zonder voorgaande" extra in de verf gezet als  officiële staatsideologie. De ideologie is gebaseerd op de negatie van  het Koerdische volk, wat tot uiting komt in een wet over de verboden  talen (1). Volgens deze wet betekent het gebruik van de Koerdische taal  een aanslag op de eenheid van de staat. Het overwicht van het leger in  het politieke leven wordt geofficialiseerd, meer bepaald door het in  leven roepen van een Nationale Veiligheidsraad, samengesteld uit vijf  militaire verantwoordelijken, de president van de Republiek, de  ministers van Buitenlandse Zaken, van Binnenlandse Zaken en van  Defensie. Deze Raad is de eigenlijke regering van het land en haar  "aanbevelingen" werden en worden nog altijd opgevolgd door regering en  parlement.
Wanneer het staatsgeweld een dergelijke omvang  aanneemt, kan men dan nog spreken van "repressie"? Men zou beter kunnen  spreken van een oorlog, een niet verklaarde oorlog tegen een groot deel  van de bevolking. Deze oorlog of staatsterreur is vooral barbaars en  alomvattend in Koerdistan, waar een dertigtal steden en duizenden dorpen  werden gezuiverd. De bekendste Koerdische militanten, waaronder  verschillende burgemeesters, afgevaardigden en advocaten, werden  opgetsloten in de militaire gevangenis van Diyarbakir, waar systematisch  de meest barbaarse foltermethodes worden toegepast om de Koerdische  leiders fysisch en moreel te breken. Vijfentzestig Koerdische militanten  bezweken onder de folteringen in Diyarbakir. Anderen kwamen om in  Ankara en Istanboel. Duizenden werden verminkt en zullen hun leven lang  de littetkens dragen van de vele jaren die ze in de gevangenishel  doorgebracht hebben. Deze littekens werden hen toegebracht om de  Koerdische gevangenen te vernederen, te onteren, te ontmenselijken en te  terroriseren. De advocaten Serafettin Kaya en Hüseyin Yildirim hebben  de hel overleefd en publitceerden in het Turks hun ondraaglijke  getuigenissen. Mehdi Zana publiceerde zijn volledige versie onder de  titel Vahsetin Günlügü (Dagboek van de barbarij). Het essentiële van  zijn getuigenis vindt u in een verkorte vorm terug in de versie die de  auteur in dit boek weergeeft, zonder in de verschrikkelijke details te  treden van alle mishandelingen die hij ondergaan heeft.
Niets,  geen enkele misdaad, hoe zwaar ook, kan rechtvaardigen dat een staat  zulke vernederende en onterende middelen hanteert. En Mehdi Zana heeft  dan nog geen enkele laakbare daad verricht. Zijn enige "misdaad" bestaat  erin dat hij Koerd is, Koerdisch gesproken heeft tegen zijn  stadspersoneel en op een vreedzame wijze geijverd heeft voor de  culturele en politieke rechten van zijn volk. Amnesty International  adopteert hem vrij snel als "gewetensgevangene". Een brede campagne  wordt op touw gezet om zijn vrijlating te bekomen. Talrijke  personaliteiten komen voor hem tussenbeide bij de Turkse militaire  junta. Deze tussenkomsten redden ongetwijfeld zijn leven, maar beletten  niet dat het Turkse regime hem vernedert, foltert en veroordeelt tot  tweeëndertig jaar en acht maanden gevangenisstraf, met levenslange  ontzetting uit zijn burgerrechten. Respect voor de tegenstander en zijn  waardigheid behoren niet tot de woordenschat van de Turkse despotische  staat.
Deze staatsterreur draagt bij tot de snelle ontwikkeling  van de guerrilla van de PKK vanaf augustus 1984. Minder dan vijftig  slecht gewapende jongeren beginnen de guerrilla, maar zij trekt snel  honderden, daarna duizenden jonge Koerden aan. Zij zijn ervan overtuigd  dat de Turkse staat het Koerdisch nationaal feit slechts au sérieux zal  nemen, als zij daartoe gewapenderhand gedwongen wordt. Het is niet  toevallig dat de meeste leiders van deze guerrilla voormalige  gedetineerden zijn van de gevangenis van Diyarbakir en dat vele  strijders kinderen of familieleden zijn van Koerdische gevangenen die  verbrijzeld werden door de Turkse repressieve machine.
De  Koerdische strijd verschuift van het politieke terrein naar de militaire  confrontatie. Het Turkse leger grijpt dit aan om haar blazoen op te  blazen, zich op te werpen als verdediger van "het vaderland in gevaar",  haar overwicht in het politieke leven te rechtvaardigen, haar  wapenarsenaal te moderniseren en vooral om eindelijk haar grote  nationalistische ideaal waar te maken: "de Koerden uiteendrijven en  assimileren" teneinde het Koerdische probleem te ontdoen van haar  territoriale aanspraken.
De bewuste evacuatiepolitiek van het  Koerdische platteland wordt trouwens uitdrukkelijk erkend door de  president van de Turkse Republiek in een brief van april 1992 aan zijn  toenmalige eerste minister, Süleyman Demirel: "Beginnend met de grootste  conflictzones, moet men overgaan tot de geleidelijk- ke evacuatie van  dorpen en nederzettingen in de regio. ( ...) Gezien de bewoners de  neiging zullen hebben naar het westen van Turkije uit te wijken, is het  mogelijk dat er in de toekomst niet meer dan twee tot drie miljoen  mensen zullen leven in deze regio. Maar als de verplaatsingen niet  planmatig verlopen, kan gevreesd worden dat enkel het relatief  welstellende deel van de bevolking emigreert en dat enkel de armen ter  plaatse blijven. In dat geval zal deze regio ten prooi vallen aan een  groeiende anarchie ..." (De Engelse vertaling van deze "vertrouwelijke  brief' verscheen in Turkish Daily News van 16 november 1993).
Ook  M. Özal erkent trouwens in bedekte termen de hardheid van de Turkse  repressie: "Men mag niet vergeten dat door de militaire maatregelen die  getroffen werden om een einde te stellen aan de terroristische  activiteiten, de bevolking van het zuidoosten het zwaar te verduren  kreeg en zich bijgevolg hoe langer hoe meer vervreemd voelt..."
Maar  deze verschrikkelijke feiten moeten aan de publieke opinie anders  verkocht worden. Zo adviseert de Turkse president aan zijn eerste  minister "om de inspanningen op te drijven op vlak van persverklaringen,  "perslekken" en zonodig het verspreiden van "desinformatie" ..."
Een  handige en efficiënte desinformatie overtuigt een deel van de Turkse  bevolking van het feit dat de Turkse staat slechts de integriteit van  het grondgebied verdedigt tegen terroristtische elementen. Maar zij  vergeet daarbij dat de Koerden zwaar vervolgd werden vooraleer er sprake  was van welke militaire actie ook in Koerdistan.
Naar schatting  vijf tot zes miljoen Koerden zien zich verplicht hun land te verlaten en  uit te wijken naar de grote Turkse metropolen in het westen van het  land, waar ze in de miserie terechtkomen. Degenen die niet de middelen  hebben om te vertrekken, bevolken de arme buitenwijken van de Koerdische  steden, waar het jaarinkomen per inwoner minder dan tweehonderd dollar  bedraagt, tegenover een gemiddelde van tweeduizend dollar in de rest van  Turkije. In minder dan twee jaar verdrievoudigt de bevolking van  Diyarbakir.
De militaire uitgaven swingen de pan uit. In 1993  raamt de regering de rechtstreekse kosten van de oorlog in Koerdistan op  zeven miljard dollar. Daar moet de indirecte kost bijgeteld worden van  de verlamming van de economie in de Koerdische provincies, de weerslag  op de werkloosheid en de economische activiteit in de rest van het land,  dalende inkomsten uit de toeristische sector. Deze kost wordt door  economisten geschat op acht miljard dollar per jaar. Nog in 1993 is  Turkije de grootste invoerder van wapens in de wereld met een aankoop  van 2,5 miljard dollar.
Van een geplande volksverhuizing is geen  sprake en het Turks leger beperkt zich tot het verjagen van de  Koerdische boerenbevolking naar het westen zonder zich zorgen te maken  om hun overlevingsproblemen.
De oorlog die gevoerd wordt in naam  van "strijd tegen het terrorisme van de PKK", versterkt juist deze  partij. Nauwelijks tien jaar geleden was de PKK slechts één van de vele  kleine marxistische groepjes. Zonder de verschrikkelijke militaire  repressie in Koerdistan van het Turkse leger, zou de PKK het veel  moeilijker hebben om ze massaal te recruteren bij de Koerden.
Pogingen  om tot een vreedzame oplossing te komen van het Koerdisch vraagstuk  stuiten op de onverzettelijkheid van het leger en het conformisme van de  Turkse politieke klasse. De politieke formatie die in theorie het meest  open staat voor deze kwestie, de sociaal-democratische populistische  partij SHP van Erdal Inönü, sluit zes Koerdische volksvertegenwoordigers  uit de partij. Zij hadden de "fout" gemaakt in oktober 1989 in Parijs  een conferentie bij te wonen, zonder zelfs het woord te nemen, over de  Koerdische identiteit en mensenrechten, georganiseerd door het Koerdisch  Instituut en de stichting France-Libertés. Delegaties uit meer dan  vijfendertig landen namen hieraan deel. Deze buitensporige sanctie  schokt zodanig de Koerdische aanhangers van deze oppositiepartij dat in  enkele dagen meer dan twintigduizend onder hen ontslag nemen met als  gevolg dat deze partij praktisch verdwijnt in de Koerdische provincies.  De volksvertegenwoordigers die uit de partij gezet werden, krijgen snel  het gezelschap van, anderen en richten een nieuwe formatie op die de  naamArbeiderspartij van het Volk (HEP) krijgt. De eerste doelstelling  van deze partij is een Koerdisch-Turkse dialoog op gang brentgen om in  het kader van de democratie en binnen de bestaande grenzen een oplossing  te zoeken voor de Koerdische kwestie.
In volle Golfcrisis vindt  dit debat een zekere weerklank in de kringen rond president Özal en  bepaalde persorganen. De Turkse president houdt rekenschap met de sterke  sympathie die de internationale opinie koestert voor de Koerden van  Irak, die het slachtoffer zijn van het regime van Saddam Hoes-sein. Hij  doorbreekt een oud taboe van zeventig jaren en ontvangt in Ankara de  Iraakse Koerdische leiders, Barzani en Talabani. In april 1991 schaft  hij de wet op de verboden talen af en schenkt amnestie, wat leidt tot de  invrijheidstelling van meer dan veertigduizend gevangenen, waaronder  Mehdi Za-na, die vrijkomt in mei, na tien jaar en acht maanden  gevangenschap. Maar zoals alle Koerdische gevangenen die veroordeeld  werden wegens "separatisme", blijft hij verstoken van zijn politieke  rechten.
Bij de parlementsverkiezingen van oktober 1991 steekt een  nieuwe Koerdische politieke generatie het hoofd op. De kersverse HEP  slaagt erin, via een electorale alliantie met de sociaal-democratische  SHP, alle obstakels te omzeilen die een wettelijke Koerdische  vertegenwoordiging in de weg staan. Vierentwintig onder hen worden in  het parlement van Ankara verkozen. Onder hen Leyla Zana, de vrouw van  Mehdi Zana. Zij wordt triomfantelijk verkozen tot  volksvertegenwoordigster van Diyarbakir en is de eerste Koerdische vrouw  die tot volksvertegenwoordigster wordt verkozen. Zij is ook de eerste  in de geschiedenis van de Turkse republiek die tijdens de verplichte  eedaflegging in het parlement vanop de tribune een zin in het Koerdisch  durft uit te spreken over "de broederband tussen het Koerdische en het  Turkse volk". Een heilig schennende uitspraak die een van de meest  memorabele kreten van verontwaardiging uitlokt in de parlementaire  geschiedenis. Het Turkse politieke establishment, met eerste minister  Demirel aan het hoofd, roept schande en eist het hoofd van "de  onbeschofte". Als "Pasionaria van de Koerden" wordt Leyla Zana het  uitverkoren doelwit van de Turkse nationalisttische milieus.
Nochtans  worden niet alle bruggen opgeblazen en in het kader van Özal's politiek  van openheid, neutralisatie en integratie, krijgen sommige Koerdische  parlementairen niet onbelangrijke posten, zoals het ondervoorzitterschap  van het parlement en het voorzitterschap van de mensenrechtencommissie.
Maar  zij die hopen op een proces van dialoog en vrede onderschatten de rol  van het leger, de werkelijke tempelwachten van Kemal. Het geweld  escaleert en bereikt een hoogtepunt met de slachtpartij door het leger  op honderdvijftig Koertdische burgers tijdens de vieringen van het  Koerdische nieuwjaar Newroz op 21 maart 1992 in Cizre. Na deze datum  worden de voorstanders van een dialoog het geliefkoosde doelwit van de  doodseskaders van de Turkse contra-guerrilla. Deze bedient zich van de  beproefde technieken van de speciale oorlog en counter-insurgency in  Latijns-Amerika.
In een periode van dertig maanden worden meer dan  tweeduizend Koerdische democraten, waaronder de oude schrijver  MusaAnter, de volksvertegenwoordiger van Mardin, Mehmet Sincar, talloze  journalisten, onderwijzers, dokters en advocaten vermoord door  "niet-geïdentificeerde doders", om de officiële terminologie te  gebruiken. Vierentachtig regionale en nationale verantwoordelijken van  HEP en haar opvolger DEP (Partij van de Democratie) behoren tot de  slachtoffers van deze geplande slachtpartij.
In maart 1993 doet  Özal een nieuwe poging om het bloedbad in te dijken en onderzoekt de  kansen op een politieke regeling, met inbegrip van een federale  oplossing voor de Koerdische kwestie. Op het moment dat hij een aantal  maatregelen gaat afkondigen die het Koerdische probleem gedeeltelijk en  stapsgewijs kunnen verlichten, sterft Turgut Özal een plotse dood. De  officiële doodsoorzaak is een hartaanval, maar zijn dood blijft tot op  vandaag mysterieus. Zijn autopsierapport werd tot op heden niet openbaar  gemaakt. In enkele weken tijd verdwijnen zijn belangrijkste  medestanders in het leger en in de politieke politie MIT, waaronder  Esref Bitlis, het hoofd van de rijkswacht, in even mysterieuze  omstandigheden.
De havikken in het leger nemen duidelijk de  bovenhand. Nadat ze hun burgerlijke en militaire tegenstanders  geëlimineerd hebben, beslissen ze tot de "totale oorlog", waardoor elk  idee tot politieke oplossing en dialoog in de diepvries verdwijnt.  Süleyman Demirel wordt de nieuwe president, maar dat deert het leger  niet, want Demirel werd reeds tweemaal opzijgezet door een militaire  staatsgreep, nl. in 1971 en 1980. Hij weet dus beter dan wie ook waaraan  zich te houden. Tansu Ciller wordt eerste minister om aan de  buitenlandse opinie een presentabel, vrouwelijk en modern imago te  geven. In het binnenland worden ondertussen de directeurs van kranten  bij de generale staf van het leger geroepen en zij krijgen strikte en  gedetailleerde richtlijnen over de manier waarop zij de "gebeurtenissen  in het zuidoosten" moeten beschrijven, tot en met een lijst van te  gebruiken termen. De politieke klasse moet zich houden aan de "nationale  consensus". HEP, de enige partij met vertegenwoordiging in het  parlement die deze consensus zou kunnen verbreken, wordt op 15 juli 1993  verboden door een Grondwettelijk Hof, waarvan de voornaamste rechters  zich maar al te goed herinneren dat ze aangeduid werden door het  militaire regime.
De Turkse staat viseert voornamelijk de  afgevaardigden van DEP, enkele Koerdische schrijvers en journalisten, en  personaliteiten zoals Mehdi Zana, die ondanks alle bedreigingen de  wereld rondtrekken om de kreten van hun gemartelde volk te laten horen.  Op 2 maart 1994 beslissen de Turkse autoriteiten uiteindelijk om van zes  Koerdische volksvertegenwoorditgers, waaronder Leyla Zana, de  parlementaire onschendbaarheid op te heffen en hen op te sluiten. Op 16  juni wordt DEP door het Grondwettelijk Hof verboden wegens  "separatistische voorstellen van haar voorzitter". De dertien  overblijventde afgevaardigden worden ontzet uit hun parlementair  mantdaat. Ze worden vervolgd door het Hof van de Staatsveiligheid wegens  separatistische activiteiten. De openbare aanklager eist de doodstraf,  op basis van artikel 125 van de Turkse straftwet. Een honderdtal  Koerdische en Turkse journalisten en intellectuelen die ijveren voor een  vreedzame dialoog worden gearresteerd, veroordeeld en gevangengezet  wegens opiniedelict.
Terwijl in Koerdistan de oorlog woedt en  Turkije verglijdt in de zwaarste economische, sociale en morele crisis  uit zijn geschiedenis, treedt het Turkse regime in een nieuw ideologisch  tijdperk en plaatst de vijftien miljoen Koerden voor de  verschrikkelijke keuze: gedwongen assimilatie - d.w.z. het opgeven van  hun eigen persoonlijkheid -, revolte, gevangenis of ballingschap. De  Turkse machthebbers bevestigen nogmaals dat er in Turkije geen sprake is  van een Koerdisch probleem, maar van een probleem van terrorisme, met  steun van het buitenland. De parlementair Coskun Kirca verklaart op 3  maart 1994 vanop de tribune onder luid applaus dat "de Koerden slechts  één recht hebben in dit land: hun mond houden."
In Turks  Koerdistan wordt een "super-gouverneur van de staat van beleg"  aangesteld. De Koerden in Turkije hebben achtenveertig van de  éénenzeventig jaren doorgebracht onder de staat van beleg en de  krijgswet, overgeleverd aan de willekeur van Turkse generaals.
Op  12 mei 1994 wordt Mehdi Zana opnieuw achter slot en grendel gezet na een  veroordeling tot vier jaar voor zijn getuigenis voor het Europese  Parlement. Tot nog toe heeft hij reeds vijftien jaren van zijn leven  doorgebracht achter de tralies van een staat die lid is van de NAVO, van  de Raad van Europa, bondgenoot van de Verenigde Staten, lid van de  Europese douane-unie, ondertekenaar van de Europese Conventie van de  Mensenrechten - een Conventie die voorziet in de vrijheid van  meningsuiting en van vereniging, alsook in het recht van minderheden tot  behoud van identiteit. Die staat martelt haar Koerdische bevolking met  de financiële, militaire en politieke steun van de Westerse landen.
Het  boek van Mehdi Zana probeert de muur van stilte te doorbreken die rond  de Koerdische tragedie wordt opgetrokken en poogt ons een geweten te  schoppen via het relaas van de verfoeilijke praktijken van onze "Turkse  vrienden en bondtgenoten".
Kendal NEZAN
Parijs, 20 september 1994
 
Voorwoord
 
De Turkse leiders beweren onophoudelijk dat "Turkije een  rechtsstaat is" . Dat zou goed nieuws als hun verklaringen overeenkwamen met de realiteit. Berichten die ons ter ore komen doen jammer genoeg het tegendeel vermoeden.
Turkije voert nog steeds een anti-Koerdische politiek. Volksvertegenwoordigers worden gearresteerd, intellectuelen bedreigd, voor de rechtbank gedaagd, veroordeeld en men probeert hen het zwijgen op te leggen. De naakte cijfers tonen een angstwekkend beeld: volgens het Turkse dagblad Milliyet van 11 december 1994 kwamen de laatste twee jaar drieduizend achthonderdveertig personen om het leven door foltering of door "buiten-wettelijke executies" .
In oktober 1994 gebruikt een regeringsverantwoordelijke in Ankara, Azimet Koyluoglu, de Turkse minister van Mensenrechten, voor de eerste keer het woord "staatsterrorisme" om de militaire operaties in de provincie Tunceli in het oosten van Turkije te omschrijven. In een interview met Cumhuriyet - hét gezaghebbend dagblad in Turkije - verklaart dezelfde minister dat duizend driehonderdnegentig dorpen en nederzettingen in zuidoost-Anatolië op een gewelddadige manier geëvacueerd werden en dat twee miljoen personen aan de grens met Syrië, Irak en Iran dakloos zijn.(1)
De bevolking van Diyarbakir, de voornaamste stad van Turks Koerdistan en de stad waar Mehdi Zana tot burgemeester verkozen werd, is toegenomen van vierhonderdduizend tot anderhalf miljoen wegens de toevloed van vluchtelingen uit de verbrande dorpen.
Mehdi Zana's getuigenis is politiek bezwarend en menselijk gezien ondraaglijk. Zijn wedervaren is vooral schrijnend omdat het zich afspeelt in een recent verleden, namelijk in de jaren '70 en '80.
Ik moet toegeven dat ik het boek gelezen heb met mijn hart toegenepen, heen en weer geschud tussen een laf scepticisme en een groeiende woede. lk had mij een andere voorstelling gemaakt van Turkije. Had dat land zijn poorten niet wagen
1. Op 23 juli '95 verklaarde Hacaloglu, Turks minister voor Mensenrechten, dat «980 dorpen en 2.270 nederzettingen geëvacueerd zijn.». In een officiële meeting de week daarvoor, voorgezeten door toenmalig eerste minister Ciller, werd zelfs het cijfer 3.500 genoemd, zonder de half-geëvacueerde dorpen mee te tellen. Bron: Turkish Daily News juli 1995 (NvdR) wijd opengezet voor de Sefardische Joden die in 1492 uit Spanje werden verdreven? Hebben wij Turkije niet meermaals geprezen voor haar verdraagzaamheid tegenover religieuze en ethnische minderheden? Is Turkije voor velen onder ons niet de meest vrije natie in de moslimwereld? Telkens ik een of andere beslissing van de Turkse regering bekritiseerde -bijvoorbeeld de geschiedenis van het Armeense volk of het lot van de Koerden - deden Turkse officiëlen en Joodse vrienden uit Istanboel al het mogelijke om mij mijn vergissing te doen inzien. Als ik toch volhardde in de boosheid, antwoordden ze mij: "We hebben hier te doen met terroristen. Heeft een staat niet het recht, zelfs de plicht, zich te verdedigen tegen het moorddadig geweld?"
Maar hoe moet je dan de belevenissen van Mehdi Zana uitleggen? Hij werd gearresteerd, gefolterd en veroordeeld wegens zijn trouw aan zijn Koerdische broeders.
Wat zegt hij? Wat zijn zijn eisen? "Wat wij vragen," legt hij uit, "is onze eigen taal te kunnen spreken en in onze eigen taal onderwijs te krijgen. We willen dagbladen lezen en radio- en televisieuitzendingen ontvangen in het Koerdisch. Wij willen een menswaardig leven en respect voor onze waardigheid. Het is precies daarom dat men ons gevangenzet, foltert en doodt."
Moeten we nog twijfelen? Yashar Kemal, de beroemde Turkse romanschrijver kent Mehdi Zana goed. Hij verzekert mij van zijn perfecte oprechtheid: "Dat is geen man die liegt."
Tweeduizend Koerdische dorpen vernield door het leger, volgens Kemal die gedurfde artikels publiceert als aanklacht tegen de politiek van zijn land.
Mehdi Zana is nog jong, in de fleur van zijn leven. Hij is maar vierenvijftig jaar oud. Maar hij vergeet niet en hij maakt ons duidelijk dat ook wij niet mogen vergeten dat hij vijftien jaar achter de tralies gezeten heeft. Zijn getuigenis is moeilijk te verteren, zo wreed en barbaars is het.
Het isolement, de beschimpingen van de bewakers, de verplichting om de hond van de kapitein te groeten, de mishandelingen, het tekort aan slaap, de falaka, het flauwvallen, het vertrappelen, de elektroshocks op de geslachtsorganen, de Duitse herders die afgericht zijn om in de intieme delen van de naakte gevangenen te bijten - hoe kan men zulke brutaliteiten, zulke vernederingen, zulke ontmenselijking tot systeem verheven begrijpen?
Is het mogelijk dat zoiets onlangs gebeurde in Turkije, in het Westen, in een land dat lid is van de NAVO? Lange tijd heeft de Turkse regering zelfs geprobeerd om de Koerdische taal uit te roeien om zo de geest van het "Koerdische nationalisme" de kop in te drukken. Al die tijd wordt het recht van de Koerdische gemeenschap op een culturele identiteit met voeten getreden.
Officiële vertegenwoordigers en hun nabije omgeving zeggen ons dat de Turkse regering verplicht is om de Koerdische nationalisten te bekampen onder het voorwendsel dat ze separatisten zijn en dat hun eigenlijke doel erin bestaat een onafhankelijke Koerdische staat op te richten.
Mehdi Zana en zijn companen beweren het tegendeel. Volgens hen bestaan de verzuchtingen van de Koerden er enkel in hun culturele erfenis en ethnische identiteit te vrijwaren. In al hun verklaringen bevestigen ze dat het Koerdische probleem moet opgelost worden binnen de bestaande grenzen van Turkije.
Maar volgens de Turkse strafwet zijn dergelijke verklaringen separatistische "misdaden" vanaf het moment dat ze gewag maken van een Koerdisch volk in Turkije. In mei 1994 wordt Mehdi Zana dus opnieuw veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf vanwege het simpele feit dat hij in 1992 een persconferentie gehouden heeft voor de commissie Mensenrechten van het Europees Parlement.
Om dezelfde redenen werden in december '94 in Turkije acht parlementairen veroordeeld tot uiteenlopende gevangenisstraffen. Vijf onder hen, waaronder Leyla Zana, de vrouw van Mehdi Zana, kregen vijftien jaar. Onder andere de Franse president Mitterand, Jacques Delors, het Europese Parlement en het Noord-Amerikaanse Ministerie van Buitenlandse Zaken protesteerden tegen deze onwaardige maatregel.
Yashar Kemal woonde veel van de gerechtszittingen bij en verklaarde voor het verdict: "Dit proces is een schande voor de mensheid. Als de parlementairen worden veroordeeld, zal Turkije vervloekt de éénentwintigste eeuw binnentreden. Ikhen hier om te protesteren tegen de Raad van Europa en tegen de UNO, want zij zijn medeverantwoordelijk voor deze situatie. Dit proces is slechts mogelijk dankzij hun steun. Zij zijn eveneens medeverantwoordelijk voor de vuile oorlog die in het Zuidoosten (Turks Koerdistan) gevoerd wordt. In dit proces worden het Turkse volk en de democratie berecht."
Elie Wiesel
 
 
Voorwoord
bij de Nederlandstalige uitgave
 
Al tientallen jaren voeren de Koerden een bevrijdingsstrijd. Verschillende keren werd hun land verwoest door de bezetters, hun dorpen platgebrand en de bewoners gedeporteerd en gevangengenomen. Vele duizenden kwamen om door uithongering, uitputting en foltering.
Maar tot veler verbazing krijgt men de Koerden niet klein. Ze blijven verder strijden voor hun vrijheid en geloven in een betere toekomst, niet alleen voor hen, maar voor de hele mensheid.
De Koerden hebben een lange voorgeschiedenis. Wie herinnert zich niet dat Mesopotamië, tussen Tigris en Eufraat, de bakermat vormt van de Westerse beschaving? De Koerden stammen af van de Meden en zijn één van de oudste volkeren van het Nabije Oosten. Zij hebben op vele vlakken een belangrijke bijdrage geleverd. Jammer genoeg staan velen in de geschiedenisboeken opgetekend als "Perzen".
De Koerden zijn met zo'n dertig miljoen in de wereld en Koerdistan bevindt zich in een strategisch belangrijke regio. Na de eerste wereldoorlog werd Koerdistan door de geallieerde mogendheden opgedeeld over vier staten: Turkije, Iran, Irak en Syrië. Zij weigeren Koerdistan te industrialiseren uit schrik voor "separatisme". Nochtans is de landbouwgrond vruchtbaar en de ondergrond rijk aan o.a. petroleum, steenkool, koper en ijzererts.
Maar de Koerden leggen zich niet zomaar neer bij de schending van hun elementaire rechten. Mehdi Zana is zo een van die voorvechters en volkshelden. Hij voert al jarenlang op een vreedzame manier een gevecht tegen de Turkse dictatuur. Hij ijvert niet alleen voor de rechten van de Koerden, maar ook van de Armeniërs, Aramiërs, Assyriërs, Turken, Arabieren, Perzen, ...
Sinds de oprichting van Turkije proberen de machthebbers de Koerdische cultuur uit te wissen en hun geschiedenis te herschrijven. Tevergeefs. Tegen deze geschiedenisvervalsing vecht Mehdi Zana. Niet het Turkse volk, maar de staat wordt geviseerd. De massamoord op anderhalf miljoen Armeniërs mag niet vergeten worden, noch de slachtpartijen op honderdduizenden Koerden in de loop van deze eeuw, noch de voortdurende folteringen en mishandelingen, noch de talloze "verdwijningen" en moorden door doodseskaders.
Mehdi Zana ijvert voor een samenleving waarin elke persoon of gemeenschap op gelijke voet behandeld wordt. Juist daarom werd hij vele malen veroordeeld en zat hij in totaal reeds vijftien jaar in de Turkse gevangenissen. Leyla Zana, zijn vrouw en eerste vrouwelijke Koerdische parlementair, zit momenteel een straf uit van 15 jaar.
We hopen dat de publicatie van dit boek zijn strijd en die van vele anderen een klein steuntje in de rug kan geven.
Derwich M. Ferho
Brussel, februari 1997